FCI-Standaard no. 143 /17.12.2015 / DE

Deze afbeeldingen laten niet noodzakelijkerwijs het ideaalbeeld van het ras zien.

ORIGINE:

Duitsland

DATUM PUBLICATIE HUIDIG GELDIGE STANDAARD:

13-11-2015

VERTALING:

Nadjia Timmermans-Kadenko (20-02-2019)

GEBRUIK:

Gezelschaps-, waak- en verdedigingshond

KLASSIFICATIE F.C.I.:

Groep 2: Pinschers en Schnauzer, Molossers en Zwitserse Sennenhonden.

Sectie 1: Pinscher en Schnauzer type.

Met werkproef

KORT HISTORISCH OVERZICHT

Het ras Dobermann voert als enige Duitse ras de de naam van hun eerst bekende fokker Friedrich Louis Dobermann (2.1.1834 – 9.6.1894). Volgens de overlevering was hij belastinginner, vilder (koudslachter) en daarnaast stads-hondenvanger met het wettelijk recht om alle zwerfhonden te vangen. Hij fokte uit dit reservoir met bijzonder scherpe honden. De belangrijkste rol bij de totstandkoming van het ras Dobermann speelde zeker de zogenoemde “slagershonden”, die toen al als een relatief zuiver ras beschouwd konden worden.

Deze honden waren een soort voorloper van de huidige Rottweiler gemengd met een soort herdershond, die in Thüringen in zwart met roestrode aftekening voorkwam. Met de hier genoemde mix van honden heeft Dobermann in de jaren 70s van de 19e eeuw gefokt. Hij verkreeg zodoende “zijn ras”, inhoudende:  werkhonden die niet alleen waaks , maar ook “man-sterke erf- en huishonden” waren. Ze werden veel als waak- en politiehonden ingezet. Het veelvuldig gebruik in politiedienst leidde  in die tijd tot de bijnaam “Gendarme-hond”.

Bij de jacht werden ze hoofdzakelijk voor het bestrijden van roofwild ingezet. Onder de hier beschreven omstandigheden was het bijna onvermijdelijk dat de Dobermann al aan het begin van de 20e eeuw officieel als politiehond  erkend werd.

De dobermannfokkerij  streeft naar een middelgrote krachtige en gespierde hond, die ondanks al zijn substantie in de belijning van het lichaam elegantie en adel uitstraalt. Hij moet uitermate geschikt zijn zowel als gezelschaps-, waak- en gebruikshond als ook als gezinshond.

ALGEMEEN BEELD

De Dobermann is middelgroot, krachtig en gespierd gebouwd. Door de elegante lichaamsbelijning, de fiere houding, de temperamentvolle aard en de vastberaden uitdrukking voldoet hij aan het ideaalbeeld van een hond.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN:

De bouw lijkt haast vierkant, dit geldt in het bijzonder voor de reuen. De lichaamslengte (gemeten van Sternum tot de zitbeenknobbel) mag de schofthoogte bij reuen met niet meer dan 5% en bij teven met niet meer dan 10% overschrijden.

GEDRAG/TEMPERAMENT:

Het wezen van de  Dobermann is vriendelijk, vredig, in het gezin erg aanhankelijk. Vereist zijn een gemiddeld temperament en een gemiddelde scherpte. Verder is een gemiddelde prikkelbaarheid vereist. Bij een goede volgzaamheid en werklust van de dobermann moet vooral gelet worden op het vermogen om prestaties te leveren en het tonen van moed en hardheid. Bij passende oplettendheid voor de omgeving zijn vooral zelfverzekerdheid en onverschrokkenheid van belang.

HOOFD:

Schedel: Krachtig, bij het lichaam passend. Van boven gezien komt de vorm overeen met een stompe wig. De dwarslijn van de schedel moet van voren gezien bijna horizontaal verlopen, dus niet naar de oren afvallen. De bijna recht (parallel) in het verlengde van de neusrug lopende schedellijn loopt naar de nek in lichte ronding af. De wenkbrauwbogen zijn goed ontwikkeld zonder uit te steken. De middengroef is nog zichtbaar. Het achterhoofdsbeen mag niet opvallend zijn. Van voor/boven gezien mogen de zijkanten van het hoofd niet zwaar (bakkig) overkomen. De lichte welving aan de zijkant van de bovenkaak en de jukbeenderen moet in harmonie zijn met de totale hoofdlengte. De spieren van het hoofd zijn krachtig ontwikkeld.

Stop: het verloop is zeer licht maar duidelijk aangegeven.

VOORAANZICHT:

Neus: Neusspiegel goed gevormd, meer breed dan rond, met grote openingen, zonder naar voren uit te steken. Zwart bij zwarte honden en bij bruine honden overeenkomstig de lichtere kleur.
Snuit: De snuit moet in goede verhouding zijn met de schedel en moet krachtig ontwikkeld zijn. De snuit is diep. De mondspleet moet ver tot aan de molaren reiken.  Een goede snuit breedte moet ook in het gebied van boven- en ondersnijtanden aanwezig zijn.
Lippen: deze moeten vast en glad tegen de kaken aansluiten en een strakke sluiting van de mondspleet waarborgen. Donkere pigmentatie, bij bruine honden een iets lichtere tint.
Kaken/Gebit: krachtige, brede boven- en onderkaak. Scharend gebit, 42 tanden volgens het tandschema, normale grootte.
Ogen: Deze zijn middelgroot, ovaal en donker van kleur. Bij bruine honden is een iets lichtere tint toegestaan. Goed aangesloten oogleden. De ooglidranden zijn behaard.
Oren: De natuurlijke oren hebben een passende relatieve grootte; zijn op het hoogste punt van de schedel zijdelings aangezet en liggen bij voorkeur tegen de wangen aan.

HALS:

De hals is in verhouding met het hoofd en het lichaam, van goede lengte, droog en gespierd. De hals rijst omhoog in een sierlijk gebogen lijn. De houding is fier en toont veel adel.

LICHAAM:

Schoft: Moet in het bijzonder bij reuen in hoogte en lengte geprononceerd zijn en daardoor de van het kruis af stijgende ruglijn bepalen.
Rug: Kort en vast, van een goede breedte en goed gespierd.
Lendenen: van goede breedte en goed gespierd. De teef mag in de lendenen iets langer zijn vanwege de voor de tepels benodigde plaats.
Croupe: deze moet vanaf het heiligbeen in de richting van de staartaanzet gering, dus nauwelijks waarneembaar, aflopen. Het moet er dus goed afgerond uitzien, is noch recht noch opvallend hellend. Goede breedte met een sterke spiermassa.
Borst: de borstlengte en -diepte staan in een goede verhouding tot de lichaamslengte, waarbij de diepte, met licht gebogen ribben ongeveer de helft van de schofthoogte bereikt. De borst moet van een goede breedte zijn en naar voren bijzonder geprononceerd (voorborst).
Onderbelijning en buik: Van het einde van het borstbeen tot het bekken is de buik duidelijk opgetrokken.

STAART:

De staart blijft natuurlijk en bij voorkeur in een lichte bocht omhoog gedragen.

LEDEMATEN:

VOORHAND:
De voorbenen staan van alle kanten bekeken bijna recht, dat wil zeggen, loodrecht op de grond, en zijn krachtig ontwikkeld.

Schouders: Het schouderblad ligt vast tegen de borstkas aan, is aan beide zijden van de schouderbladen goed bespierd en steekt uit boven het doornuitsteeksel van de ruggenwervel. Bij een dergelijk zo schuin mogelijk en goed terug liggende schouder bedraagt de hoek met de horizon ca 50 graden.

Opperarm: goede lengte met goede bespiering.

Ellebogen: Goed aanliggend en niet uitdraaiend.

Onderarm: krachtig en recht, goede bespiering. Lengte in harmonie met het hele lichaam.

Polsen: krachtig

Voormiddenvoet:  krachtig van bot, van voor af gezien recht en slechts nauwelijks schuin vanaf de zijkant.

De voorvoeten: De voeten zijn kort en gesloten met goed gewelfde tenen (kattenvoeten), de nagels kort en zwart

ACHTERHAND:
Van achteren bekeken toont de Dobermann zich vanwege zijn  uitgesproken bekkenbespiering in de heupen en croupe, breed en afgerond. De van de heup naar het dijbeen en onderbeen lopende spieren zorgen voor een goede breedteontwikkeling,  ook in het gebied van de dij, de knie en op het onderbeen. Krachtige achterbenen zijn recht en parallel.

Dijen: zijn van goede lengte en breedte met sterke bespiering. Goede heup gewrichthoeking bedraagt ongeveer 80 ° – 85 ° t.o.v. horizon.

Knie:  het kniegewricht is krachtig en wordt door de dij en onderbeen alsmede de knieschijf gevormd.

Scheenbeen: gemiddeld lang, in overeenstemming met de totale lengte van de achterhand

Hakgewricht: middelkrachtig, parallel. Het scheenbeen verbindt zich in het hakgewricht met de middenvoet.

Middenvoet achter: is kort en staat loodrecht op de grond.

Voeten: net als de voorvoeten zijn de tenen ook kort, gewelfd en gesloten. De nagels kort en zwart.

GANGWERK:

Het gangwerk is zowel voor de werkprestaties, als voor het exterieur van bijzonder belang. Het gangwerk moet elastisch, elegant, soepel, vrij en uitgrijpend zijn. De voorbenen grijpen zo ver mogelijk uit. De achterhand grijpt ver uit en geeft veerkrachtig de nodige stuwkracht. Het voorbeen van de ene kant en het achterbeen van de andere kant worden tegelijk naar voren gezet.  Goede stevigheid van de rug, ligamenten en gewrichten.

HUID:

De huid zit overal strak en is goed gepigmenteerd

VACHT:

Het haar is kort, hard en dicht. Het ligt strak, glad en is gelijkmatig over het lichaam verdeeld. Onderwol is niet toegestaan

KLEUR: De Dobermann wordt in twee kleurvariëteiten gefokt: Zwart of Bruin met roestrode, scherp afgetekende zuivere brand. De brand bevindt zich op de snuit, als een plekje op de wangen, de wenkbrauwbogen, bij de keel, twee vlekken op de borst, op de middenvoeten en voeten, aan de binnenkant van de achterbenen en onder de staart.

GROOTTE:

Schofthoogte

Reuen: 68-72 cm

Teven: 63-68 cm

De gemiddelde maat is het meest gewenst.

Gewicht

Reuen: ca. 40-45 kg

Teven: ca. 32 – 35 kg

FOUTEN:

Iedere afwijking van de bovengenoemde punten moet als fout worden beschouwd, waarvan de beoordeling in verhouding moet staan tot de mate van afwijking en zijn Invloed op de gezondheid het welzijn van de hond en zijn vermogen om het vereiste rastypische werk te kunnen doen.
  • Gebrek aan geslachtstype
  • Te weinig substantie, te licht, te grof, hooggesteld, licht botwerk.
  • Hoofd te zwaar, te smal, te kort, te lang, te veel/te weinig stop, ramsneus, sterk afvallende schedellijn, zwakke onderkaak, ronde of spleetogen, lichte ogen, te sterk ontwikkelde wangen (bakken), niet aangesloten lippen, open mondhoek, open- (niet aangesloten) of te diep liggende ogen, te laag aangezette oren.
  • Ruglijn niet recht, doorgezakte rug, karperrug, niet voldoende borstdiepte of breedte, te lage staartaanzet, affalende croupe. Onderbelijning te weinig of te sterk opgetrokken.
  • Ledematen: te weinig voorhandhoekingen, achterhand te weinig of te veel gehoekt. Losse ellebogen; te nauw of te wijde voetenstand, Koehakkig/O-benige stand van de achterhand, open of zwakke poten, onderontwikkelde tenen, lichte nagels.
  • Beharing: te licht, niet scherp begrensde, onzuivere (roetig) brand, te donker masker, grote zwarte vlekken op de benen, nauwelijks zichtbaar of te grote borst plekken. Lang, zacht, glansloos en golvend haar evenals plekken met te weinig haar of kale plekken
  • Van de standaard afwijkende grootte tot 2 cm. moet worden bestraft met verlaging van de beoordeling.
  • Niet harmonische gangen, vooral telgang
DISKWALIFICERENDE FOUTEN
  • Agressieve of bovenmatig angstige honden
  • Honden die duidelijk lichamelijke afwijkingen of gedrags-stoornissen vertonen, moeten gediskwalificeerd worden.
  • Geel oog (Roofvogeloog), verschillend gekleurde ogen
  • Overbijt, tanggebit, onderbijt en ontbreken van tanden volgens het tandenschema.
  • Witte vlekken, duidelijke onderwol.
  • Honden die meer dan 2 cm afwijken van de standaardmaat naar beneden of naar boven

N.B.:

  • Reuen moeten twee duidelijk normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde, testikels hebben.
  • Alleen functioneel en klinisch gezonde honden, met rastypisch uiterlijk zullen voor de fokkerij ingezet moeten worden..

De meest recente wijzigingen zijn in rood aangegeven